Bestuurdersaansprakelijkheid en 'business judgment rule'

Indien u vragen heeft over bestuurdersaansprakelijkheid kunt u vrijblijvend contact met ons opnemen: janwillem@wijsman.nu of op nummer +31(0)6-41017967.

De norm voor het vestigen van interne en externe bestuurdersaansprakelijkheid is ‘ernstige verwijtbaarheid’. Die norm wordt ingevuld door de rechter aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval. De norm kan daarom ‘vaag’ worden genoemd.

Een ander nadeel is dat de rechter de norm achteraf moet invullen, als het fout is gegaan. Daarbij kan de ‘hindsight bias’ een rol spelen. Psychologisch gezien is het namelijk moeilijk om achteraf de bestuurdershandeling los van de nadelige uitkomst te beoordelen.

In Amerika is in de rechtspraak van de staat Delaware een toetsingskader ontwikkeld dat meer duidelijkheid geeft over het besturen van de vennootschap. Dit toetsingskader wordt de ‘business judgment rule’ genoemd. Het betreft een set richtlijnen waar bestuurders zich aan dienen te houden. Uitgangspunt is dat bestuurders niet garant staan voor het succes van de vennootschap.

De rechter mag bestuurdershandelingen niet toetsen indien deze conform de business judgment rule zijn verricht. De bestuurder dient te handelen:

  • in goed vertrouwen;
  • met de zorg die van een voorzichtig persoon in een vergelijkbare situatie mag worden verwacht;
  • in de oprechte verwachting dat de handeling in het beste belang was van de vennootschap.

Deze richtlijnen worden ook wel aangeduid als de ‘duty of loyalty’, ‘duty of good faith’ en ‘duty of care’. Meer specifiek komen de duties of loyalty en good faith er onder andere op neer dat:

  • de bestuurder zijn taakopdracht jegens de vennootschap niet negatief mag laten beïnvloeden door vennootschapsvreemde elementen zoals persoonlijke belangen;
  • de bestuurder niet in strijd met de wet mag handelen.

De duty of care betekent onder andere dat de bestuurder bij het maken van zakelijke beleidsafwegingen rekening moet houden met alle relevante informatie die (redelijkerwijs) beschikbaar is.

Door de business judgment rule in acht te nemen, wordt een sterk vermoeden gecreëerd dat een bestuurder juist heeft gehandeld. The Delaware Supreme Court heeft geoordeeld dat een rechter ‘will not substitute its own notions of what is or is not sound business judgment’ if ‘the directors of a corporation acted on an informed basis, in good faith and in the honest belief that the action taken was in the best interests of the company.’

Een Nederlandse variant van de Delaware business judgment rule zou een nuttig instrument kunnen zijn voor rechters bij het invullen van de norm ‘ernstige verwijtbaarheid’.

Bronnen:

  • ‘Kan de Delaware business judgment rule wat betekenen voor het Nederlandse vennootschapsrecht, specifiek het enqueterecht?’ mr. dr. B.F. Assink, Ondernemingsrecht 2008/6
  • Aronson versus Lewis, 473 A.2d 805, 812 (Del. 1984)
  • Sinclair Oil Corp. versus Levien, 280 A.2d 717, 720 (Del. 1971)